Soms lijkt het jarenlang niet mogelijk te zijn om een wereldrecord te verbeteren. Of het nu gaat om sprints, duursport of krachtsport. Wordt het steeds moeilijker om de superman of – vrouw te vinden? In dit artikel worden een paar verklaringen gegeven voor de steeds kleinere kans op het verbreken van wereldrecords. Er is een voorbeeld grafiek gemaakt van de ontwikkeling van wereldrecords bij de superzwaargewichten mannen.
Ontwikkeling van de sport
In het begin van de krachtsport gewichtheffen was lang niet altijd duidelijk welke spelregels geldig waren. Sterker nog, ook de onderdelen waren verschillend. Zo moest bijvoorbeeld de halter teruggezet worden op de grond, werd vervolgens de halter tussendoor opnieuw gewogen voordat de volgende poging gedaan mocht worden. Een wedstrijd kon daardoor erg lang duren, dat was uiteraard niet bevorderlijk voor de prestaties. De eerste groei in wereldrecords voor WOII kun je zien als gevolg van de professionalisering van de sport in het algemeen.
Pas in de jaren dertig van de vorige eeuw is het moderne gewichtheffen ontstaan met het onderdeel trekken – in 1 keer de halter van de grond tot boven het hoofd – en stoten – de halter wordt eerste op de schouders gebracht en daarna uitgestoten. Tot in de jaren zeventig werd als eerste onderdeel ook vanuit stilstand uitgedrukt. Als je in plaats van 3 onderdelen nog maar 2 onderdelen hoeft te doen, zal je in de wedstrijd minder vermoeid raken – een deel van de stijging van de jaren zeventig wordt daarmee verklaard.
Tot ver in de jaren ’80 probeerden wetenschappers verklaringen te zoeken voor de hoogte van de records in sprint en krachtsport. Uit berekeningen bleken pezen letterlijk niet bestand te kunnen zijn tegen de immense trekkrachten in het lichaam, maar de prestaties lagen zo’n 20% hoger dan voor mogelijk werd gehouden. Pas in de jaren ’90 werd de overbrenging van krachten door spierkoppeling ontdekt – spieren kunnen ook doordat zij over meerdere gewrichten lopen krachten als het ware transporteren over gewrichten, in feite ook tijdelijk opslaan en teruggeven of in samenwerking krachten kunnen opvangen. Hoe dan ook, de complexiteit van het gewichtheffen en de mens maakt het mogelijk om hogere belastingen aan te gaan dan letterlijk op mechanische basis voor mogelijk werd gehouden.
Ontwikkeling van het sportmateriaal
De stangen waren in het begin dikker dan de moderne stangen en een stuk stijver. Halters van bijvoorbeeld het merk Eleiko werden pas eind jaren vijftig ontwikkeld met een verenstalen stang. De veerkracht van de stang was een voordeel voor de botsingsenergie bij het opvangen, maar ook voor de manier waarop je als atleet gebruik kon maken van het veren van de stang. Een deel van de stijging na 1950 kan worden verklaard door deze verbetering van de sportmaterialen.
Soms werden de regels weer aangescherpt – de stang moet bijvoorbeeld letterlijk vanuit stilstand in het 2e deel van het stoten gedaan worden. Sommige wereldrecords zijn dan ook niet “fair” omdat deze bij nadere beschouwing op beeldmateriaal niet voldeden aan de regels – de halter werd niet hoog genoeg gevangen om de armen na het opvangen te strekken – dit nadrukken is niet toegestaan tenzij je de armen ook in normale positie niet volledig kunt strekken. Een paar procenten in de wereldrecords zou je aan deze “mazzel” kunnen toeschrijven.
Ontwikkeling van de techniek, schema’s en begeleiding
Het is voor kenners misschien niet voor te stellen, maar het trekken in kniebuiging werd eerst vaak gedaan als split – met één been voor en één been achter. De techniek is niet slecht, maar de halter moet hoger opgehaald worden om tijd te winnen voor de grotere sprong.
Ook het uitstoten wordt tegenwoordig vaker in kniebuiging gedaan (kortere zweeftijd) en in een minder diepe opvang zodat er de benen in een gunstigere stand de krachten kunnen opvangen. Met name in de jaren ’80 werd dit zichtbaar. De verandering in deze techniek kan voor een deel het wat grotere verschil tussen trekken en stoten na die tijd verklaren.
Coaching met video werd al vroeg in de jaren ’60 gedaan, maar was een kostbare en tijdrovende bezigheid. De interpretatie van de beelden vraagt uiteraard ook om veel kennis die pas later ontstond. Tegenwoordig kun je sneller de kennis ontwikkelen en kan elke atleet zichzelf al opnemen en vertraagde opnames terugkijken. Dit is een belangrijke fase bij Dutch Strength om atleten te helpen op hoger niveau de sport gewichtheffen te beoefenen.
Tot slot is het aanbod in de breedte en de ontwikkeling van leermethoden en de ervaring met het ontwikkelen van talenten uitgebouwd. Hierdoor ontstond er meer kans op het vinden van uitzonderlijk talent. Er ontstonden universitaire opleidingen waarbinnen atleten en trainer/coaches werden opgeleid. Ik denk zelf dat deze redenen een groter aandeel hebben dan de ontwikkeling van de materialen.
Een vreemde knik in de curve
Begin jaren ’90 werd besloten om andere gewichtsklassen in te stellen, vervolgens werden alle wereldrecords bevroren en begon men opnieuw. Eén van de onderliggende redenen waren ook het besef en de feiten over dopinggebruik. Ook werden daarna out-of-competition dopingcontroles ingevoerd. Om die redenen is de knik in de curve ontstaan.
De limiet
Aan de curve is duidelijk te zien dat eind jaren ’80 zo’n beetje de limiet markeert voor het menselijk haalbare in absolute zin. Dat is niet alleen zichtbaar bij de wereldrecords van de mastodonten, maar ook bij de andere gewichtsklassen.
Let op, omdat het gewichtheffen bij vrouwen pas later is ontstaan, kun je een soort van versnelde curve zien bij de ontwikkeling van wereldrecords bij de dames. Grofweg van zo’n 50% van de mannelijke records begin jaren ’90 tot 90% nu.
Pas recentelijk zijn de records opnieuw nagenoeg op dat niveau gekomen. Bij het bekijken van de namen van de recordhouders is te zien dat de records persoonsgebonden waren. Een mooi voorbeeld is hoe de Rus Alexeev van 230 stoten in de loop van 8 jaar het wereldrecord naar 256 kilo bracht.
Uit persoonlijke gesprekken met experts heb ik begrepen dat het individualiseren van ondersteunende medicijnen bij sommige atleten tot een betere progressie leidt dan andere – de prestatieverbetering ligt ergens tussen de + 10 tot + 30% en valt ook zo’n beetje gelijkwaardig terug. Het individualiseren en optimaal periodiseren in cycli bij een atleet kost tijd. Tegenwoordig al snel 2-4 jaar, maar in de beginjaren moest dit spel nog ontdekt worden.
De stijging vanaf eind jaren ’60 tot eind jaren ’80 kan voor het grootste deel dan ook toegeschreven worden aan dopinggebruik. Met name hebben de recente positieve resultaten na verbeterde metingen van urinemonsters tot een flinke afwaardering van prestaties in Bejing en London (OG’s) geleid. Ik kan uiteraard niet spijkerhard concluderen dat de rest ook positief is geweest. Misschien vielen zij niet in de controles of pasten modernere methoden toe, maar het is wel duidelijk dat supermannen en -vrouwen in het gewichtheffen door ondersteuning met dopinggeduide middelen tot de uitzonderlijke prestaties komen.
De stijging van de laatste 20% in de curve vanaf eind jaren ’60 loopt parallel met de biochemische revolutie en ontwikkeling van synthetische hormonen. Een nuttige uitvinding voor de medische wereld heeft een onbedoeld en duidelijk neveneffect gehad. Het heeft er alle schijn van dat ook het laatste zetje omhoog in de jaren ’70 tot eind jaren ’80 vooral het gevolg is van voortschrijdend inzicht hoe een talent met medicijngebruik in een optimaal trainingsprogramma tot extreme prestaties kon komen. Niet alleen hormonale, maar ook stimulantia – neurale activatie – droegen hieraan bij.
Uiteraard blijft er sprake van talent, inzet en optimale begeleiding e.d. als primair onderscheidend, maar aan de andere kant blijft er sprake van bewust vals spelen. De gemiddelde leeftijd van ex-kampioenen ligt niet extreem hoog, er is er weinig tot nagenoeg geen zicht op de gezondheid van alle talenten die dit soort programma’s niet goed doorstonden. Buiten het feit dat de basisregel in de sport niet gerespecteerd wordt, is ook sprake van een vergroot gezondheidsrisico op de korte en lange termijn. Topsport is per definitie niet meer gezond, maar mijn visie is daarbij NIET om ten koste van alles te willen winnen.
Conclusie
De voorbeeldcurve met de ontwikkeling van wereldrecords trekken en stoten bij het gewichtheffen kan op meerdere aspecten verklaard worden. Tot begin jaren ’60 lijkt het voor een kwestie van pure kracht en de ontwikkeling in de sport, maar daarna lijkt vooral een parallel getrokken te kunnen worden in de biochemische revolutie – de ontwikkeling en toepassing van medicijnen.
Het is voor mij persoonlijk een belangrijk gegeven om NIET te kijken naar de trainingsschema’s die vanaf de jaren ’70 gepresenteerd werden voor topatleten. Wel is de talentontwikkeling gebaseerd op trainingsprogramma’s met een andere frequentie, volume en intensiteit die sterk lijken op de schema’s uit de jaren ’50 en ’60.
Veel landen kiezen selectief voor het uitbouwen van een talent tot op wereldniveau oftewel het is uitzonderlijk als op jonge leeftijd al medicijnen ingezet worden om talent zichzelf te laten ontwikkelen, dat is dan meer een kwestie van natuurlijke rijping en uitbouwen van de trainingsfrequentie e.d.
De schema’s die ik bij Dutch Strength ontworpen heb zijn gebaseerd op deze talentontwikkeling en klassiekers. Niet op routines waarbij ondersteuning vanuit doping voorwaardelijk is en daarbij uitval van atleten al neveneffect geaccepteerd word.
Bronnen – A De-Maculinization of Strength (Andrew “Bud” Charniga) & www.chidlovski.net/liftup
Welke verklaringen kun jij als lezer zelf nog bedenken voor de ontwikkeling van records? Ben je het eens met de waarde die ik hecht aan de verklaring rond medicijngebruik als belangrijkste invloed op de hoogte van huidige wereldrecords of denk jij daar anders over?
Hoi Tom, voeding is natuurlijk ook een belangrijke factor. Je kan veel meer rendement uit voeding halen vergeleken met vroeger.
Beste Tom, wederom dank voor je mooie blog. Ik denk dat in de gehele sportwereld records verbroken worden doordat we steeds beter leren te kijken waar het beter kan, feedback mogelijkheden zijn beter en ook omdat de tegenstanders beter worden wil je zelf ook beter worden. Kijk naar de schaatsprestatiedichtheid in NL bijvoorbeeld, die is zo hoog omdat je met veel goede atleten bij met en tegen elkaar traint. Ik denk dat daardoor dus ook de prestaties steeds beter worden.
Mijn opa die in 1928 in Amsterdam meedeed aan de OS met gewichtheffen trainde maar 3x per week, stond dagelijks om 4.30 op om naar de markt te gaan en ging op de fiets vanuit Beverwijk naar Amsterdam voor de OS. Andere tijden sport zal ik maar zeggen.
Eric, dat is toch een mooi voorbeeld voor de huidige en toekomstige generaties – als je echt iets wilt bereiken, zul je er ook hard voor moeten (blijven) werken 🙂